Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de eerste onderzeeboot van de K VIII klasse in de vaart kwam bij de Nederlandse Onderzeedienst. De in totaal drie onderzeeërs van deze klasse werden gebouwd bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde. De K VIII behoorde tot de achttien Nederlandse K-onderzeeërs die tot in de Tweede Wereldoorlog dienst hebben gedaan in het voormalige Nederlands-Indië. Een heel opwindend leven heeft de K VIII niet gehad. Ze werd pas een jaar of twintig na haar doop daadwerkelijk in een oorlog ingezet. Dat was in 1942, nadat in ‘Indië’ de oorlog met Japan was uitgebroken.
Tobias van Gent en Ron van Maanen weten (bijna) alles van de onderzeeboten die de Schelde-werf in haar bestaan heeft gebouwd. Ze schreven er samen het boek Luctor et Emergo over.
De K VIII was de naamgever van de K VIII klasse omdat ze het eerste schip uit die klasse was, vertelt Tobias. “De letter ‘K’ stond voor: ‘Koloniën’. Deze duikboten werden naar Nederlands-Indië gestuurd om daar de Nederlands-Indische territoriale wateren te verdedigen. In tegenstelling tot onze onderzeeërs voor de Europese wateren, waarvan de namen begonnen met ‘O’, werden de ‘K’ onderzeeërs door het toenmalige ministerie van Koloniën bekostigd en niet door het ministerie van Defensie.”
De K VIII heeft in haar leven niet heel veel spectaculaire wapenfeiten op haar naam geschreven, vertelt Ron. “Haar vuurdoop in de Oost kwam pas bij het uitbreken van de oorlog met Japan. Na aanvankelijk vanwege haar hoge leeftijd in reserve te zijn gehouden, ging het schip in 1942 patrouilles uitvoeren in de Javazee en de Straat Madoera. Het heeft echter geen aanvallen uitgevoerd op vijandelijke schepen.” Vlak voor de val van Nederlands-Indië wist de K VIII samen met haar zusterschip K IX naar het Australische Fremantle te ontkomen. De K IX ging over in Australische dienst.
Nadat de K VIII om haar leeftijd, slechte staat van de dieselmotoren en het tekort aan personeel in mei 1942 door de Nederlandse Marineleiding uit dienst was gesteld, werd ze gestript met de bedoeling haar te slopen. “Allerlei onderdelen zijn toen hergebruikt, dat was eigenlijk een vroeg staaltje duurzaam beleid”, aldus Tobias. “Zo werden de batterijen ingebouwd in zusterschip K IX, waarvan de eigen batterijen kapot waren. De brug werd overgezet op een Australische loodsboot en de hoofdelektromotor kreeg een tweede leven als generator op de werf van Fremantle om deze van stroom te voorzien.”
“De romp van wat ooit een trotse Nederlandse onderzeeër was werd uiteindelijk versleept naar Jervoise Bay, waar hij op zo’n honderd meter uit de kust zonk. In 1957 bliezen duikers het wrak op, omdat het een gevaar vormde voor het scheepvaartverkeer.”
"Voor de opkomst van de onderzeebootbouw in Nederland, met De Schelde als vlaggendrager, is de K VIII heel belangrijk geweest.” Tobias van Gent
De Schelde bouwde de K VIII (bouwnr. 167) midden in de Eerste Wereldoorlog. De kiel werd gelegd in oktober 1917 in een loods op Het Eiland. Pas vijf jaar na de bestelling, op 14 september 1922, werd de onderzeeër afgeleverd. Die fikse vertraging kwam doordat veel onderdelen die uit het buitenland moesten komen in oorlogstijd pas later werden geleverd. Het schip kreeg zwaardere wapens dan gepland, zoals een kanon dat luchtdoelen kon bestoken. De K VIII kon op het water een topsnelheid bereiken van 16 knopen en onder water acht knopen. Ze kon veertig meter diep duiken.
Voordat de onderzeeër in september 1923 naar de Oost zou vertrekken – een reis die ruim drie maanden duurde – was de K VIII nog betrokken bij een ongeluk op zee waarbij het averij opliep, vertelt Ron. “Ze was tijdens een oefening op de Noordzee in aanvaring gekomen met een logger (vissersboot). Toen dit gebeurde, maakte de K VIII deel uit van een flottielje van vier onderzeeboten”, aldus Ron.
“Het was een donkere nacht met goed zicht en noordenwind toen de wacht plots een vissersschip zag opdoemen en om te verijdelen dat de K VIII de logger midscheeps zou rammen werd het roer stuurboord gezet en beide machines volle kracht achteruit. Tevergeefs, want beide boten raakten elkaar met de boeg. Zelfs een flinke stoot op de fluit van de duikboot kon dat niet meer voorkomen. De botsing kwam voor de Raad voor de Scheepvaart, waar de schipper van de logger volhield dat zijn lichten goed zichtbaar waren, iets wat de wacht van de onderzeeër juist bestreed. De Raad besliste dat beide partijen schuld hadden aan het incident. Gelukkig vielen er geen slachtoffers.”
Terugkijkend op het leven van de K VIII, vinden Tobias en Ron het nog steeds bijzonder dat deze onderzeeër zo’n twintig jaar na haar ingebruikname nog werd ingezet in oorlogsomstandigheden. Tobias: “Dat zegt iets over de kwaliteit van het schip. Het was een heel goed gebouwde onderzeeër. De ontwikkeling van de onderzeeboottechnologie had in de tussentijd natuurlijk niet stilgestaan. Er waren inmiddels in de jaren dertig nieuwe onderzeeboten gemaakt die groter waren dan de K VIII. Qua omvang en prestaties was het een oud beestje. Maar voor de opkomst van de onderzeebootbouw in Nederland, met De Schelde als vlaggendrager, is de K VIII heel belangrijk geweest.”
Ze figureert zelfs nog op een prachtige oude schoolplaat uit 1922 waarop de Binnenhaven van Vlissingen is afgebeeld. Het tafereel is geschilderd door de Groningse kunstenaar Johan Dijkstra. “Honderd procent zeker dat het de K VIII is weet ik het niet, omdat ze ietsje anders oogt dan het echte schip, maar gezien het jaartal van de plaat – 1922 – moet het haast wel.” En Ron ontdekte in de Krantenbank Zeeland dat de beroemde dichter-zanger Koos Speenhoff (1869-1945) een gedicht aan de onderzeeboot heeft gewijd. Bij het vertrek van de K VIII naar Indië in september 1923 publiceerde Speenhoff een dichterlijke groet in het Rotterdamsch Nieuwsblad:
Goede reis naar Tandjong Priok,
Naar die verre, warme zee,
Laat je vlag maar vrolijk waaien
Langs de wijde wereldzee.
Glad-gebouwde onderzeeër,
Welgewapende “K VIII”,
Laat ons hopen dat je reisje
Op zijn Hollandsch wordt volbracht.